hero

Vrouwen in het Oranjehotel

Door Adriënne Baars-Schuyt

Van de ruim 25.000 gevangen die tijdens de oorlog korte of langere tijd vastzaten in het Oranjehotel, waren er naar schatting zo'n 2.500 vrouw. Over de vrouwen is echter veel minder bekend dan hun mannelijke medegevangenen. Adriënne Baars dook de archieven in om meer te weten te komen over deze vrouwen, die, anders dan het stereotype wil, niet allemaal koerierster waren.

Huis van bewaring
De al bestaande gevangenis aan de Van Alkemadelaan in Scheveningen was al snel na de inval van de Duitsers in mei 1940 in gebruik genomen als Polizeigefängnis, huis van bewaring. Er waren drie afdelingen. In de Untersuchungs- und Strafgefängnis, de onderzoeks- en strafgevangenis, zaten gevangenen die door het Landesgericht, het Duitse gerechthof, waren veroordeeld. In de militaire Kriegswehrmachtgefängnis werden Duitse militairen en Nederlanders die veroordeeld waren door de krijgsraad ondergebracht. De derde afdeling was die van de Sicherheitspolizei (SiPo, de politieke recherche) en de Sicherheitsdienst (SD, de geheime inlichtingendienst). Hier werden mensen in Schutzhaft (zonder veroordeling) vastgehouden. In gangen A en B was een afdeling voor vrouwen ingericht. Dit deel was afgeschermd van het deel voor de mannen. Vrouwen vormden ongeveer 11% van de ruim 25.000 gevangenen tussen 1940 en 1945.

Na mei 1945 werd het complex eerst gebruikt als gevangenis voor politieke delinquenten als gearresteerde collaborateurs en landverraders, waarvan sommigen ter dood waren veroordeeld. Daarna was het complex tot 2009 weer in gebruik als 'reguliere' gevangenis. Uiteindelijk werd pas in 2019 het Nationaal Monument Oranjehotel geopend, als blijvende herinnering aan de functie van het complex in de Tweede Wereldoorlog.

Focus op verzetshelden (m)
In de geschiedschrijving rondom het Oranjehotel was er lange tijd nauwelijks aandacht voor de vrouwen die er gevangen zaten. Na de bevrijding begon de in mei 1945 aangestelde commandant van de gevangenis, majoor Weber, met een inventarisatie van verhalen over het Oranjehotel. Dit resulteerde in een gedenkboek waarvan de focus lag op de 'goede Nederlanders' die er opgesloten zaten, met name de omgekomen verzetshelden voor wie hun cel in het Oranjehotel de laatste stop was voordat ze gefusilleerd werden op de Waalsdorpervlakte. In het boek werden ook teksten die gevangenen op hun celmuren hadden geschreven geciteerd.

Ook werden vier Doodenboeken samengesteld met daarin per omgekomen held een korte levensbeschrijving en een foto. Hierbij gaat het in totaal om 734 personen. Naast namen van hen voor wie het Oranjehotel de laatste halte was geweest, werden ook beschrijvingen opgenomen van de gevangenen voor wie Scheveningen een tussenstop was op weg naar concentratiekampen als Mauthausen, Buchenwald en Dachau en die de oorlog niet hadden overleefd. Het is merkwaardig dat in de Doodenboeken slechts 21 vrouwen werden opgenomen, waaronder maar vijf Joodse vrouwen, terwijl vrijwel geen enkele Joodse gevangene de oorlog overleefde.

Bas von Benda-Beckmann, de auteur van het in 2019 verschenen boek Het Oranjehotel. Een Duitse gevangenis in Scheveningen, heeft zeker meer oog voor de vrouwen die daar gevangen zaten. Ook belicht hij hoe in de geschiedschrijving rondom de gevangenis de verhalen van mannen consistent op de voorgrond werden geplaatst en er veel minder erkenning en interesse was voor de ervaringen van vrouwen. Echter, ook bij hem ontbreekt het detailniveau om de positie die vrouwelijke gevangen innamen zichtbaar te maken. Daarom focus ik in deze bijdrage specifiek op de vrouwen die om verschillende redenen gevangen hebben gezeten in het Oranjehotel. Dat doe ik aan de hand van archiefonderzoek.

Inschrijfkaart nummer 2934 van Cécile Schreuder-Bossart uit Delft, een van de weinige kaarten waar de auteur bekend mee is met gevangenenummer U, van Untersuchungs- und Strafgefängnis. (Bron: Digitaal Monument Oranjehotel).

Inschrijfregisters
Meer zicht krijgen op de vrouwen in het Oranjehotel begint bij de gevangenisadministratie. Binnenkomende gevangenen werden geregistreerd met een kaartensysteem, maar deze administratie is, op een enkele kaart na, vernietigd. Ook werd dagelijks een inschrijflijst gemaakt; daarop werden de namen van vrouwen met rood onderstreept. Op deze lijst werd ook aangegeven door wie de gevangenen verhoord waren en wat de reden voor arrestatie was.

Hoewel veel gegevens vernietigd zijn, vormen de inschrijflijsten uit de periode 1942-1943 een goed startpunt voor onderzoek. Deze zijn online te vinden in de Arolsen Archives. Voor 1942 en 1943 levert dit in totaal 1.868 namen van vrouwen op. Eerst werden de namen per inschrijfdag genummerd, maar vanaf 24 juli 1942 werd overgestapt op een systeem van doorlopende gevangenenummers. Daardoor valt over het jaar juli 1942 tot en met juli 1943 op te maken dat er 7.480 gevangenenummers gebruikt werden (14516-7036) waarvan ik 1.311 namen aan vrouwen gekoppeld heb, dat is zo’n 17%. Hierbij moet worden aangetekend dat sommige vrouwen dubbel ingeschreven werden, bijvoorbeeld omdat ze tijdelijk verplaatst werden en daarna weer terugkwamen. Ook ontbreken enkele pagina’s van het inschrijfboek.

Ongeveer de helft van deze vrouwen is terug te vinden op de website Oorlogsbronnen, waar een groot aantal bronnen uit de Tweede Wereldoorlog te doorzoeken is. Omdat ze bijvoorbeeld geregistreerd werden in concentratiekampen als Ravensbrück (84) of Westerbork (420), of als ze in de oorlog omkwamen (in totaal 464, waarvan 417 met een Joodse afkomst).

De aanleiding waarom iemand werd gearresteerd en in het Oranjehotel terecht kwam is vaak een indicatie voor wat er ná de gevangenschap in Scheveningen gebeurde. Als een strafbaar feit werd geconstateerd was volgde voor vrouwen vaak transport naar Ravensbrück. Het valt op dat het hierbij voor Joodse vrouwen vaak om heel kleine vergrijpen ging, zoals zonder ster op bezoek zijn bij de buren, op een bankje gaan zitten, of getrouwd zijn met een niet-Joodse echtgenoot. Deze antisemitische bepalingen werden in de loop van 1942 steeds stringenter, waardoor steeds meer Joodse vrouwen gearresteerd werden.

Op de inschrijflijst werd de afkorting IVB4 gebruikt voor Jodenhulp of onderduik. Voor Joodse vrouwen betekende dit vaak transport naar Westerbork (en vandaar als strafgeval direct naar Auschwitz of Sobibor). Voor niet-Joodse onderduikgevers werd een straf van enkele weken of maanden in het Oranjehotel vaak voldoende geacht, waarna ze werden vrijgelaten, zoals bijvoorbeeld geldt voor de Haagse verpleegster Mies Walbeehm. Ook voor ‘V’ (waarmee zwarthandel werd aangeduid op de inschrijflijst) werden verschillende vrouwen vastgehouden en na enige tijd weer vrijgelaten.

Vrouwen met uiteenlopende achtergronden en verhalen kwamen terecht in het Oranjehotel. Hieronder volgen een aantal voorbeelden.

Jehova’s getuige: Mien Fase-Treur (1912-2003)
Wilhelmina (Mien) Fase-Treur werd op 2 april 1912 geboren in Waddinxveen. Ze trouwde in 1934 met meubelmaker Marinus Nicolaas Fase en woonde in Alphen aan den Rijn. Mien en haar man waren Jehova’s Getuigen en werden om die reden door de Nazi’s met argwaan bekeken en vaak gearresteerd. Jehova’s Getuigen wilden namelijk niet in militaire dienst of meewerken aan de oorlogsindustrie. In mei 1940 werd de Vereeniging van Bijbelvorschers, waarin Jehova's Getuigen zich hadden verenigd, verboden, maar velen van hen bleven bijeenkomsten organiseren en prediken.

Mien Fase-Treur werd op 9 november 1941 gearresteerd, mogelijk bij een bijeenkomst van Jehova’s Getuigen in Boskoop. Het is niet bekend of haar echtgenoot ook gearresteerd werd en wat er met hun dochter Wilhelmina gebeurde. Gearresteerde Jehova’s Getuigen kregen de mogelijkheid een zogeheten afzweringsverklaring tekenen, maar als ze trouw wilden bleven aan hun God betekende dit gevangenschap. Na een flink aantal maanden in het Oranjehotel kwam Mien op 14 augustus 1942 aan in het vrouwenkamp Ravensbrück aan met een groep van 17 vrouwen uit Nederland, waaronder twee andere Jehova’s Getuigen. Ook de hierboven genoemde Cécile Schreuder-Bossart (zie afbeelding) maakte onderdeel uit van deze groep. Daarna volgden verschillende andere kampen, waaruit Mien in mei 1945 door het Sovjetleger bevrijd werd.

In 1948 werden een politieagent uit Alphen aan den Rijn en zijn dochter veroordeeld door het Bijzonder Gerechtshof wegens het verraden van Jehova’s Getuigen onder andere in Boskoop. Mien Fase-Treur overleed op 91-jarige leeftijd in Alphen aan den Rijn.

In totaal heb ik van 40 vrouwelijke Jehova's Getuigen de naam kunnen achterhalen. Van hen zijn er 23 naar Ravensbrück gedeporteerd en zeven omgekomen, vaak in Auschwitz. Sommige van hen werden vrijgelaten en daarna weer gevangengezet.

Een bericht uit 1948 in Trouw over de rechtszaak tegen een vader en dochter uit Alphen aan den Rijn die betrokken waren bij de vervolging van Jehova's Getuigen in Boskoop. (Bron: Delpher.nl)

Verzetsvrouw: Titia Gorter (1879–1945)
Titia Gorter werd in 1879 geboren in Winschoten. Na de dood van haar ouders werd ze opgevoed door een tante en ging toen werken bij de verzekeringsmaatschappij De Nederlanden van 1845. Zij woonde met haar jongere zus Dora in de Snelliusstraat in Den Haag en was toen de oorlog uitbrak al met pensioen. Uit het dagboek dat ze in de eerste oorlogsjaren bijhield, blijkt heel duidelijk haar houding van verzet. Zij was niet aangesloten bij een verzetsorganisatie, al werd zij na de oorlog met de Ordedienst in verband gebracht.

Naast symbolisch verzet zoals het dragen van witte anjers op de verjaardag van Prins Bernhard, en het plaatsen van rode, witte en blauwe hyacinten op de vensterbank, ging Titia Gorter ook over tot actie: ze verkocht foto's van de prinsesjes om geld bij elkaar te krijgen voor verzetsacties en in februari 1941, toen de synagoge in de Wagenstraat beklad werd, vroeg ze of ze hulp kon bieden. En dat kon ze: eerst kwam er een 21-jarige Joodse jongen logeren, later anderen. De zussen boden ook onderdak aan de uit Duitsland gevluchte Kurt Lehmann, schrijvend onder het pseudoniem Konrad Merz, en aan Helmut Salden, een Duitse deserteur.

Het huis aan de Snelliusstraat werd ook gebruikt voor illegale bijeenkomsten met bijvoorbeeld Koos Vorrink, de sociaal-democratische politicus die onder andere betrokken was bij de oprichting van verzetskrant Het Parool. Verder zetten de zussen hun op kantoor opgedane vaardigheden in om stukken uit te typen voor verzetskrant De Vrijheid (de Haagse versie van Het Parool) en andere documenten zoals de protestrede van hoogleraar Cleveringa en het witboek van Van Kleffens.

Maar de groep rondom De Vrijheid werd verraden en ook het distributienetwerk werd opgerold. Toen de rechercheurs Poos en Slagter op 13 februari 1942 aan de deur stonden bij de Snelliusstraat bleek er ook een agent uit Engeland ondergedoken te zitten bij de zussen Gorter. Alle bewoners werden meegenomen naar het Oranjehotel, ook het dienstmeisje en een andere kamerbewoonster. Alleen zus Dora bleef als 'lokeend' achter: om mensen die nog aan de deur kwamen op te kunnen pakken. Enkele dagen later werd ook zij in het Oranjehotel gevangengezet. Al met al bleven de zussen bijna een jaar in de gevangenis. In februari 1943 werden zij naar Ravensbrück gedeporteerd, waar ze in februari 1945 vergast of doodgeschoten werden.

Borduurwerk dat Titia Gorter tijdens haar gevangenschap in het Oranjehotel maakte op een stuk laken. Het is onderdeel van een drieluik over het leven in de gevangenis dat de zussen met de was naar buiten wisten te smokkelen (Collectie Verzetsmuseum Amsterdam)

Vervolgd vanwege afkomst: Cato van der Meer-van Creveld
Cato werd in 1906 geboren in Den Haag in een Joodse familie, maar trouwde in 1929 met de niet-Joodse Jacques van der Meer (1906-1987). Ze was volgens de toenmalige wet nog minderjarig. Omdat haar ouders geen toestemming gaven voor het huwelijk trouwde ze uiteindelijk met toestemming van de kantonrechter en met haar broers als getuige. Snel daarna werd dochter Hendrika geboren. Het gezin woonde in de Cornelis Houtmanstraat 7 in de Haagse wijk Bezuidenhout. Mogelijk werd Cato opgepakt vanwege haar gemengde huwelijk, want dat gold ook voor twee van de drie mannen die tegelijk met haar opgepakt werden.

Op de inschrijflijsten is te lezen dat zij allen door zelfde persoon werden verhoord, een zekere Aschoff. Eén van hen was eerder ook al gearresteerd en na een maand in het Oranjehotel weer vrijgelaten. De mannen werden alle drie via Amersfoort naar Auschwitz afgevoerd en zijn daar omgekomen. Cato werd vanuit het Oranjehotel naar Westerbork gebracht en vandaar naar Auschwitz, waar ze ergens in oktober 1942 om het leven kwam.

Van de ruim 700 Joodse vrouwen die in 1942 en 1943 in het Oranjehotel gezeten hebben werden er 95 rechtstreeks naar Ravensbrück gedeporteerd. In oktober 1942 werd dat kamp 'Judenrein' gemaakt: de Joodse vrouwen werden naar Auschwitz gedeporteerd en kwamen vrijwel allemaal om. Joodse vrouwen die vanaf augustus 1942 werden opgepakt werden vanuit Scheveningen meestal naar Westerbork vervoerd. Hiervan zijn verschillende transportlijsten bewaard gebleven. Vaak werden ze daarna als 'strafgeval’ op het eerste transport naar Auschwitz of Sobibor gezet. Van de Joodse vrouwen die in het Oranjehotel gezeten hebben in 1942 en 1943 overleefden maar 50 vrouwen de oorlog. De vrouwen die het overleefden hadden het ook in de jaren na de oorlog moeilijk omdat zoveel familieleden omgekomen waren. (Zie bijvoorbeeld dit verhaal over Roosje van Gelder uit Den Haag)

Zwarthandel: Oliebollen-Nel (1910–1990)
Petronella Hendrica 'Nelly' Denies was om een heel andere reden gevangene in het Oranjehotel. Bij haar inschrijving op 9 juni 1942 staat 'Gr.V' en 'Ustf Grimm' – verhoor door Obersturmführer Grimm vanwege zwarthandel. Het boek dat een verre achterneef veel later over haar zou schrijven schetst een kleurrijke levenswandel van ver vóór de oorlog tot ver erna. Haar bijnaam was Oliebollen-Nel omdat haar moeder en pleegvader met een oliebollenkraam op de kermis stonden en Nelly met haar pijpenkrullen daar een grote attractie was. Ze nam zelfs deel aan de Miss Hollandverkiezing in 1930.

Over de oorlogsjaren van Nelly doen zeer uiteenlopende verhalen de ronde. Zo zou ze om zijn gegaan met NSB’ers en SD’ers, maar was ze zelf ook actief in het verzet - in de Groep Mollerus van Westkerke en de Groep Henri - en als onderduikgeefster. Nelly’s verloofde Jack Wolf werd door de Documentatiedienst in mei 1942 betrapt met zijn dienstrevolver. Mogelijk was hij verraden door zijn huisgenoot Karel Lebbink, óók een geliefde van Nelly. Jack kwam in Buchenwald terecht en werd in augustus 1944 gedood als gevolg van een geallieerd bombardement. Ook Karel werd gevangengenomen. Hij moest zich in augustus 1942 verantwoorden voor zwarthandel en oplichting van een Joodse stoffenhandelaar. Omdat Nelly enkele dagen daarna opgepakt werd, was dat mogelijk ook de reden dat zij in de gevangenis belandde.

Nadat Karel en Nelly werden vrijgelaten uit het Oranjehotel zette Karel zijn carrière als V-man (verrader) voort. In april 1944 werd hij door het verzet vermoord. Na de bevrijding werd Nelly wéér gevangengezet in de cellenbarakken in Scheveningen; ditmaal voor langere tijd, verdacht van zwarthandel, zwendel en het verraden van verschillende mensen. In 1951 werd ze vrijgesproken en vrijgelaten.

Gevangenen die waren veroordeeld voor zwarthandel vormden volgens Von Benda-Beckmann in 1942 en 1943 maar liefst zo'n 35% van de gevangenenpopulatie. Opvallend genoeg is dat aandeel onder de vrouwelijke gevangen veel lager, nog geen 10%. Over het algemeen werden deze gevangenen relatief snel weer vrijgelaten.

Namen op een zakdoek
Mien Fase-Treur, Titia Gorter, Cato van der Meer-Creveld en Nelly Denies: hun verhalen zijn divers, maar zij hebben ook nog iets gemeen. Tijdens hun verblijf in het Oranjehotel, hoe kort of lang dat ook duurde, borduurden zij hun naam op een of meer zakdoeken. In totaal zijn er drie zakdoeken bekend met in totaal 55 namen. Daarop staan naast de vier vrouwen wier verhaal hierboven beschreven werd bijvoorbeeld ook Lottie Roëll, één van de weinige vrouwelijke geheim agenten.

Geborduurde zakdoek met daarop de namen van onder meer Titia en Dora Gorter, Mien Fase, Nelly Denies en Cato van der Meer. De zakdoek is te zien in de permanente opstelling van Nationaal Monument Oranjehotel.

Ander profiel
Eerder onderzoek van mijn kant liet zien dat het profiel van vrouwelijke gevangenen afwijkt van het beeld dat Von Benda-Beckmann schetst. Het onderzoek dat voor dit artikel is uitgevoerd bevestigt dit opnieuw. Vrouwen waren over het algemeen ouder dan de gemiddelde leeftijd (31), namelijk 38 jaar. Titia Gorter was met haar 63 jaar nog lang niet de oudste vrouwelijke gevangene, dat was de Joodse Regina Cohen-van Os; zij was 82. Er staan ook zeker 30 meisjes van onder de 10 (!) op de inschrijflijsten, wat het gemiddelde weer naar beneden haalt.

Vrouwen werden in bijna de helft van de gevallen gearresteerd voor Jodenhulp en zaten over het algemeen veel langer gevangen dan mannen. De arrestatie voor het verbergen van Joodse onderduikers of het 'bezit van Joodse goederen' liep als het géén Joodse vrouw betrof lang niet altijd slecht af – meestal werden zij na verloop van tijd vrijgelaten.

Van ruim 700 vrouwen die in 1942 en 1943 enige tijd in de gevangenis in Scheveningen doorbrachten is bekend dat ze tijdens de oorlog omgekomen zijn. Dat betrof niet alleen Joodse vrouwen, hoewel dat zeker de grootste groep is, maar ook verzetsvrouwen zoals Titia Gorter en Jehova’s Getuigen.

Er zijn nog veel verhalen te vertellen en archieven te onderzoeken om aandacht te besteden aan vrouwen die dat zeker waard zijn.

Bron: geschiedenisvanzuidholland.nl